![]() |
|||
![]() |
135. Bouw en inrichting van de Centrale
Werkplaats van de Staatsspoorwegen te Tilburg 1868-1918 |
||
![]() |
Titel: |
Bouw en inrichting van de Centrale
Werkplaats van de Staatsspoorwegen te Tilburg 1868-1918 |
Ondertitel: |
|
Auteur: |
dr. Ton Wagemakers |
Jaargang: |
IX (1991) Tilburg, tijdschrift voor geschiedenis, monumenten en cultuur |
Nummer: |
2 |
Pagina’ s: |
40-46 |
Enige ontwikkelingen van de Werkplaats in Tilburg worden
beschreven, zoals het ontstaan en de uitbreidingen van het complex en de
inrichting. Daarnaast zal enige aandacht gegeven worden aan de opgestelde
machines, het soort werk en het personeelsverloop.
In de gekozen periode zijn
vier ingenieur-chefs werkzaam. Onder verantwoordelijkheid van de eerste drie
wordt het complex gebouwd en ondergaat de inrichting voortdurend veranderingen.
De laatste beperkt zich tot eenvoudige verbeteringen, mogelijk kan de onzekere
oorlogssituatie van 1914-1918 hierop van invloed zijn geweest.
In
1860 wordt de Wet op de Staatsspoorwegen aangenomen, waardoor de staat het
initiatief kan nemen om spoorlijnen aan te leggen.(1) Voor het zuiden
wordt een lijn gekozen met als vertekpunt Breda richting Tilburg naar Venlo en
Maastricht en in de andere richting naar Vlissingen. Zo kan een verbinding
ontstaan van de havens te Vlissingen en Moerdijk met de industrie in het
Venlo-Ruhrgebied en Maastricht-Luik. In oktober 1863 wordt als eerste het
baanvak Breda-Tilburg geopend. De exploitatie komt in handen van de Maatschappij
tot Exploitatie van Staatsspoorwegen.(2) Ook voor het noorden worden
plannen ontwikkeld voor een spoorwegnet. In het westen en het midden van het
land hebben particuliere maatschappijen al lijnen opgezet.
Met het in
gebruik nemen van nieuwe spoorlijnen doet zich de vraag voor waar onderhoud en
herstellingen moeten plaatsvinden. In een missive, ambtelijk schrijven, van de
minister van Binnenlandse Zaken van 29 december 1863 aan de directie van de
Staatsspoorwegen geeft hij te kennen, 'dat bij de Regeering het voornemen
bestaat om voor de Zuidelijke lijnen de werkplaatsen voor de herstellingen van
rollend materieel te Tilburg te vestigen en met dat doel aldaar een ruime
oppervlakte grond is aangekocht.' Enige weken daarvoor, op 9 december 1863,
is de gemeenteraad akkoord gegaan met verkoop van gronden aan de staat, zowel
voor het stationsemplacement als voor een werkplaats.(3) De
Staatsspoorwegen voelt het meest voor uitbreiding van de bestaande werkplaats
Damlust te Utrecht en probeert de regering alsnog met financiële argumenten op
andere gedachten te brengen. In het verslag van 1865 van de Staatsspoorwegen
lezen we: 'Langdurige onderhandelingen hadden over dit punt over en weder
plaats: de voordeelen van het systeem der centrale werkplaatsen werden door ons
verdedigd en met voorbeelden uit andere landen gestaafd: doch het mocht niet
baten.' De regering kiest, mede uit militair-strategische overwegingen, voor
twee nieuwe werkplaatsen: Zwolle voor het Noordernet en Tilburg voor het
Zuidernet.(4)
De bouw van de Werkplaats
In 1868
wordt ir. J. van Geuns als ingenieur-chef benoemd met als opdracht de bouw en de
inrichting van de Werkplaats. Het bouwterrein lag aan de noordzijde van het
emplacement en had een lengte van ca. 900 meter en een breedte van 100 à 150
meter. In augustus 1867 gunt het Ministerie van Binnenlandse Zaken via een
openbare inschrijving aan de Gebr. Thijssen te Tilburg voor f 78.912 de
bouw van de Werkplaats. Een jaar later krijgt, ook via een openbare
inschrijving, J.B. Broers te Tilburg de opdracht tot 'het maken van grondwerken,
het leggen van spoorbanen en wissels, het leveren van ballast en maken van
bestratingen ten behoeve van het algemeen magazijn' voor de som van f
16.649.(5) Januari 1869 komen de eerste arbeiders uit Utrecht aan en
wordt een gedeelte in gebruik genomen voor het herstellen van rijtuigen en
wagens. Eind december 1869 kan er gewerkt worden in de wagenmakerij en een
gedeelte van de smederij.(6) Officieel vindt op 1 februari 1870 de
opening plaats. Tussen 1870 en 1871 wordt de Werkplaats verder ingericht, zodat
ook het onderhoud en de herstellingen aan stoomlocomotieven in Tilburg kunnen
gebeuren.
Plattegrond Werkplaats 1871 (uit: 'Spoor- en tramwegen', nr. 19, sept. 1939).
De basisvorm van de Werkplaats is nu gerealiseerd. Op een doordachte
wijze zijn de onderdelen gegroepeerd: de herstelling van de locomotieven aan de
west-, die van de rijtuigen en wagens aan de oostzijde. Deze beide hoofdgroepen
zijn verbonden door nevenbedrijven, waar de kleinere onderdelen worden hersteld
of gemaakt, zoals de draaierij, de houtbereiding en de smederij. Door deze opzet
is het gemakkelijk om oplossingen te vinden voor verbouwingen en uitbreidingen.
Deze vorm wordt het transversale werkplaatstype genoemd. Dat wil zeggen de
locomotieven respectievelijk rijtuigen worden via een inrijspoor binnengebracht,
en daarna met een rolwagen overdwars afgevoerd om op een van de vele korte
sporen grenzende aan de rolwagenbaan, te worden weggezet voor
reparatie.(7)
In de eerste jaren na de oprichting zijn er diverse
problemen. De levering van belangrijke machines loopt vertraging op.
Bijvoorbeeld de twee stoomketels, welke in 1870 werden besteld, konden door
vertraging in de aflevering pas in het voorjaar van 1872 in dienst worden
gesteld. Ook is het in eerste instantie moeilijk om vakbekwame werklieden uit
andere steden te bewegen naar Tilburg te verhuizen.
In 1872 wordt het
bijgebouw van de schilderswerkplaats en van de aanstookplaats voor locomotieven
in gebruik genomen. Verder krijgen de administratieve en technische ambtenaren
een apart gebouw bij de ingang, waar ook de portiersloge en de wachtkamer voor
de arbeiders een plaats krijgen. De lokalen in de Werkplaats die voorlopig als
kantoren gebruikt werden, zijn ingericht voor magazijnen en
gereedschapswerkplaatsen.(8) Twee jaar later, in 1874, wordt de smederij
uitgebreid en de bankwerkerij in dienst gesteld. Hiermee krijgt de Werkplaats
zijn voorlopige voltooiing.
De man onder wiens leiding de Werkplaats is
opgezet, verlaat in 1875 de Werkplaats (en de spoorwegen).
Tweede
fase 1875-1888
Van Geuns wordt opgevolgd door de Duitse ingenieur F.
Oberstadt. Hij had gestudeerd aan de Polytechnische School te Hannover. In 1870
werd hij aangesteld als ingenieur-werktuigkundige op de Werkplaats in Tilburg.
Wanneer Oberstadt vijf jaar later benoemd wordt tot ingenieur-chef, weet hij wat
hem te doen staat.(9) Oberstadt zal de Werkplaats uitbreiden en ze tot
een goed functionerend bedrijf maken. Door de snelle ontwikkeling van het
vervoer is uitbreiding van de Werkplaats nodig; daarover worden in 1876 aan de
regering voorstellen gedaan. In 1878 wordt met de uitbreiding aangevangen, welke
in mei 1879 zal worden voltooid. Het werk wordt gegund aan de Tilburgse aannemer
J. de Beer voor het bedrag van f 188.600. Aan de westzijde van het
terrein wordt een nieuwe locomotiefstelplaats met ketelmakerij en een
afzonderlijke werkplaats voor het omleggen van wielbanden met een wieldraaierij
gerealiseerd. In deze draaierij worden nieuwe banken opgesteld en een gedeelte
van de wielbanken wordt uit de grote draaierij
overgebracht.(10)
Plattegrond Werkplaats
1887 (uit: 'Eigen Haard', 1887).
Uit een verslag in de Katholieke Illustratie van 1880 krijgen we een
interessant beeld van de Werkplaats uit die tijd. De verslaggever is overdonderd
door de omvang van het complex, de inrichting en de vele machines. Reizend per
trein wordt bij aankomst in Tilburg zijn aandacht getrokken door de Werkplaats:
'een reusachtig en kazerneachtig gebouw met de hemelhooge schoorsteen en de
zonderling gebouwde toren'. Dat laatste is de watertoren. Oberstadt geeft de
verslaggever een rondleiding. Eerst wordt de machinekamer bezocht:
'...de
suizende stoomketel, die door eene bijzondere inrichting zijn water uit den
toren ontvangt, waaruit het opgepompt wordt in een grooten vergaarbak is van
buitengewone afmeting en heeft naast zich een tweelingbroeder liggen. Als de
eerste vier weken gewerkt heeft, krijgt laatstgenoemde zijne beurt om te
stoomen, om dan na verloop van vier weken weer even lang uit te
rusten.'
Daarna wordt de smederij bezocht. Op dat moment bestaat meer dan
de helft van de arbeiders uit smeden.
'Door een buizennet wordt de wind
van den ventilator naar de smidsen gedreven en aldaar behoeft de werkman slechts
een hefboom te verzetten om het vuur te zien opspatten in duizenden
vonkjes.' Er is een 'windmaker' geplaatst, die gebruikt wordt als de
eerste defect raakt.
Naast de genoemde afdelingen zijn er op dat moment een
schilderswerkplaats, de wagenmakerij, de houtbereiding, de modelmakerij, de
zadelmakerij en de zeilenmakerij. Er werken dan in totaal 450 arbeiders,
technische en administratieve ambtenaren.(11)
In 1883 wordt
overgegaan tot oprichting van een afzonderlijke kopergieterij, welke in 1886
wordt uitgebreid.(12) In de eerste helft van de jaren tachtig worden
klachten over het verouderen van het materieel geuit, tegelijkertijd neemt het
aantal grote herstellingen toe. Voor al dat werk is er onvoldoende overdekte
ruimte, waardoor steeds meer herstellingen in de openlucht moeten
plaatshebben.(13) Al deze uitbreidingen en toename van herstellingen
hebben ook hun gevolgen voor het personeelsbestand. Tot 1876 is het aantal
werklieden blijven schommelen rond 300. Daarna is er een jaarlijkse stijging,
wat in tien jaar tot bijna een verdubbeling leidt: in 1887 zijn 573 werklieden
in dienst. In dat jaar worden 216 locomotieven en 2808 voertuigen
hersteld.(14)
De Werkplaats in 1887 (uit: 'Eigen Haard', 1887).
Het verslag van het bezoek van de journalist Neideck van Eigen
Haard aan de Werkplaats in 1887 geeft het volgende beeld van de inrichting
op dat moment (15):
Via een grote poort komen we op het terrein. Links
zijn de portiersloge en verschillende kantoren. Vervolgens gaan we naar de
wagenmakerij. Er is veel lawaai van de met stoomkracht aangedreven zaag-,
schaaf- en boormachines. In de schilderswerkplaats worden aan de wagens de
vereiste kleur en vernis gegeven. Een aangename temperatuur heerst hier, want de
zaal is voorzien van een verwarmingsbuizennet om de verf snel te drogen. Er
staan enige kleine verfmolens, door stoomkracht in beweging gebracht, om de verf
met olie aan te maken. Achter beide werkplaatsen is een vertrek waar het hout,
voor het naar de wagenmakerij gaat, de eerste bewerking krijgt. Ook hier staan
verschillende machines. Op de bovenverdieping worden rugkussens gemaakt door de
zadelmakers. Reeds op enige afstand horen we een zwaar gegons en het dreunen van
slagen. We gaan de grote smederij binnen. Een stoomzaag verdeelt het ijzer, een
beitel schaaft er de bramen af. Een grote en kleine stoomhamer doen de grond
onder hun doffe slagen dreunen. Een ponsmachine snijdt koude platen van twee
centimeter dikte, of maakt gaten en groeven in het staal. Een ander werktuig
draait schroefdraden in een staaf. We gaan weer verder en komen in de
werkplaatsen waar de locomotieven hersteld worden. Verplaatsbare dommekrachten
tillen een locomotief van de ene rail naar de andere. Daarna volgt de afdeling,
waar het koper bewerkt wordt. Ook hier zien we zagen, scharen, boren,
snijwerktuigen, alle door stoom gedreven. Ten slotte bezoeken wij het ketelhuis.
Er is een ketel van Tilburgs fabrikaat naast die door buitenlanders geleverd, en
enige locomobielen van de maatschappij de Atlas. In de verschillende afdelingen
zijn totaal negen stoommachines geplaatst.
De houtzagersafdeling, 1887 (uit: 'Eigen
Haard', 1887).
Derde fase 1888-1907
In
1888 is er een directiewisseling. Oberstadt vertrekt naar de Werkplaats van
Zwolle. In datzelfde jaar komt ir. H. Staring naar Tilburg. Vanaf 1876 was hij
belast geweest met de leiding van de werkplaats te Zwolle. Onder zijn leiding
blijft het aantal herstellingen toenemen. De noodzakelijke uitbreiding van de
Werkplaats neemt hij niet meteen ter hand, zodat nog steeds veel werk in de
openlucht moet plaatsvinden.(16) Pas in 1891 worden de uitbreidingen
gerealiseerd. Aan de oostzijde van het terrein komt een tweede wagenmakerij met
een wagenbankwerkerij, terwijl de bestaande schilderswerkplaats wordt vergroot.
In 1892 wordt het herstellen van goederenwagons overgebracht naar de in dat jaar
in gebruik genomen werkplaats te Blerick. De vrijgekomen capaciteit wordt
gebruikt voor de bouw van personenrijtuigen. In de volgende jaren zullen er
enkele uitbreidingen zijn, zoals het vergroten van de schilderswerkplaats
(1892), verlenging van de wieldraaierij (1898) en de bouw van een
locomotiefstelplaats (1900).(17) In 1901 wordt aan W.F. Weijers voor
f 125.935 de opdracht gegund voor de bouw van een derde wagenmakerij, de
uitbreiding van de schilderswerkplaats en het maken van een verensmederij,
schrijnwerkerij en portierswoning.(18) Het aantal personeelsleden loopt
in tien jaar tijds, 1888-1898, op van 607 naar 925 (zie tabel).
Enige gegevens over de Werkplaats van de spoorwegen in Tilburg 1871-1918
Jaar | 1871 | 1878 | 1888 | 1898 | 1908 | 1918 |
Arbeiders | 291 | 364 | 607 | 925 | 1260 | 1259 |
Herstel locomotieven | 31 | 182 | 254 | 287 | 321 | 270 |
Herstel rijtuigen en wagens | 1594 | 2389 | 3127 | 4297 | 6457 | 4431 |
Bron: Verslagen van de Maatschappij tot exploitatie van de
Staatsspoorwegen
Behalve de uitbreidingen zijn in de voorgaande
jaren ook vele nieuwe machines gekocht. Ondanks dat, blijft zware lichamelijke
arbeid nodig. Het interne transport van de stukken en de onderdelen gebeurt via
het voortduwen met handkracht van lorries op een smal spoor. Ook als een rijtuig
of een locomotief op zijn plaats moet worden gebracht, gebeurt dit door
handkracht en een zogenaamde rolwagen. Een rolwagenspoor loopt van het ene tot
het andere eind van de stelplaats voor locomotieven, zo ook bij de
rijtuigenwerkplaats, en de rolwagen brengt locomotief of rijtuig tegenover het
spoor, waarop dit gerepareerd moet worden. Het bewegen van de rolwagen, het op-
en afrijden van locomotief of rijtuig, alles geschiedt met handkracht. Ongeveer
vijftien arbeiders moeten worden ingeschakeld voor het draaien aan de
zwengels.(19)
Uit het onderzoek naar de verhoudingen op de Werkplaats, naar aanleiding van
de spoorwegstakingen in 1903, komt naar voren dat er ondanks de verbeteringen
aan de inrichting diverse grieven bleven:
- in het algemeen liet in de winter
de ventilatie in diverse gebouwen te wensen over;
- in het bijzonder gaf dat
problemen in de smederij, waar men de ventilatiekappen in verband met de trek
voor het grootste deel afsloot; dat veroorzaakte kolendamp;
- in het koperhok
ontbrak een exhauster, waardoor vrijkomende koperdeeltjes tijdens het afslijpen
en polijstwerk in de longen kwamen;
- in de wagenmakerij was juist te veel
ventilatie (wind); daardoor hoorde men soms te laat iets aankomen, wat leidde
tot ongelukken;
- ten slotte was het schaftlokaal als tekenschool in gebruik
genomen; de arbeiders moesten op de afdeling
eten.(20)
Laatste fase van de
inrichting
Op 1 januari 1908 wordt ir. M.D. Meyer aangesteld als de
nieuwe ingenieur-chef. Nadat hij zijn studie aan de Polytechnische School te
Delft had voltooid, was hij in 1883 in dienst getreden van de Staatsspoorwegen
te Venlo. In Tilburg zou hij blijven tot september 1922. Onder zijn leiding
treedt er in eerste instantie een lichte daling op in het personeelsbestand.
Vanaf 1912 zullen er elk jaar tientallen personeelsleden bijkomen. Dat gaat niet
gepaard met belangrijke uitbreidingen van de Werkplaats, behoudens de
overplaatsing van het hoofdmagazijn van de Staatsspoorwegen van Zwolle naar
Tilburg.(21)
De inrichting blijkt nog steeds aanleiding te
geven tot klachten over de slechte verwarming en andere zaken. Pas in de loop
van 1913 zien we dat er iets aan gedaan wordt: betere ventilatie in de smederij;
lichtkappen in de locomotiefloodsen; en de zadelmakerij, broeinest voor tbc,
wordt verbeterd door er een hoge ruimte van te maken. Toch blijven er problemen,
zoals bij de bankwerkerij, die gevestigd is in de oude smederij. Het is er te
koud in herfst en winter. Ook zijn er klachten over de oude wagenmakerij. De
hele dag roken en stinken er vijf à zes veldsmidsen. Ventilatie is hier dringend
noodzakelijk.(22) Ondanks de redelijkheid van dit soort klachten wordt er
door de directie traag en slechts gedeeltelijk gereageerd.
Tijdens de
Mobilisatie, 1914-1918, vinden er geen uitbreidingen plaats.
Plattegrond Werkplaats 1906 (uit: 'De
Ingenieur', 21, 1906, t.o.p.
158).
Nawoord
Na de Eerste
Wereldoorlog zal, onder leiding van ir. W. de Jong een volgende stap gezet
worden op de weg van modernisatie en mechanisatie. Bijvoorbeeld door het
plaatsen van de aandrijfkracht bij de machine, de elektrische motor, zal een
andere inrichting gaan ontstaan. Daarnaast zullen de samenvoegingen van de
spoorwegmaatschappijen, de inkrimping van het spoorwegnet en de overgang van
stoomtractie op andere tractie een grote invloed hebben op de verdere
verbouwingen en wijzigingen in de inrichting van de Werkplaats in de jaren
twintig en dertig.
De locomotiefstelplaats van de Werkplaats ca. 1913. (Coll. RHC Tilburg).
Noten
(1) Voor de sociale geschiedenis van de
arbeiders van de Werkplaats verwijs ik naar mijn proefschrift: A.J.M.
Wagemakers, Buitenstaanders in actie, Tilburg 1990. Zie voor specifieke
thema's zoals techniek en arbeid(s-voorwaarden): T. Wagemakers, Techniek en
arbeid op de Centrale Werkplaats van de Staatsspoorwegen te Tilburg 1869-1922,
in Industriële Archeologie, 10 (1990) nr. 36, 98-112.
Verder wil ik
J.H.S.M. Veen danken, die mij attent maakte op berichten in het Weekblad van
Tilburg en de Tilburgsche Courant en enige stukken uit het
Secretarie-Archief Tilburg 1810-1907.
(2) H.F.J.M. van den Eerenbeemt,
Sporend naar welvaart, Tilburg 1964, 12 en 16-17.
(3) D'n
Atelier, Personeelsblad wph Tilburg, (1971); De aangekochte grond betreft
Kadaster sectie F percelen nrs. 1923/24/32/33/64/65/69.
(4) J.P.
Boezaardt, Honderd jaar Werkplaatsen der Nederlandsche Spoorwegen, in: Spoor-
en Tramwegen, XII (1939), 482-483.
(5) Weekblad van
Tilburg, 17 augustus 1867 en 22 augustus 1868.
(6) Verslag van
de Maatschappij tot exploitatie van de Staatsspoorwegen (Verslag ...) over
1869, 41-42; Weekblad van Tilburg, 9 januari 1869.
(7)
Boezaardt, a.w., 483.
(8) Verslag ... over 1870, 1871 en
1872, resp. 35-36, 69-70 en 51-52.
(9) J.J. Giele, Een kwaad
leven, III, Nijmegen 1981, 88 (verhoor F. Oberstadt); D'n Atelier, 7
(1968), 5.
(10) Verslag ... over 1876, 1878 en 1879,
resp. 43, 57 en 67; Tilburgsche Courant, 5 en 30 mei 1878.
(11)
Citaten uit de Katholieke Illustratie van 1880, ontleend aan D'n
Atelier, 7 (1968).
(12) G.H. Brandt, De Centrale Werkplaats der
Maatschappij tot Exploitatie van Staatsspoorwegen te Tilburg, in: De
Ingenieur (1906), 158.
(13) Verslag ... over 1885,
72.
(14) Verslag ... over 1887, 64.
(15) H.N.
Neideck, De werkplaatsen der Staatsspoorwegen te Tilburg, in: Eigen Haard
(1887), 136-142.
(16) Verslag ... over 1888 en 1889, 61
en 63.
(17) J.H.S.M. Veen, Sporen over de Heuvel, Tilburg 1988,
116; Brandt, a.w., 158.
(18) Gemeentearchief Tilburg,
Secretarie-Archief 1810-1907, voorl. inv. nr. 2353.
(19) B.S. van
Zanten, Hoe de centrale werkplaatsen er vroeger uitzagen, in: Spoor- en
Tramwegen (1940), 23, 463.
(20) Verslag der Staatscommissie
benoemd bij Koninklijk Besluit van 20 april 1903, no. 27, ingevolge de wet van
11 april 1903 (Staatsblad no. 103), 675, 677, 687, 689 en
699.
(21) Nieuwe Tilburgsche Courant, 26 maart
1912.
(22) Het Orgaan van de Nederlandsche Vereeniging van Spoor-
en Tramwegpersoneel, 10 december 1910 en 8 november 1913.
* Dr. Ton Wagemakers (1950) promoveerde in
1990 op het proefschrift Buitenstaanders in actie, en publiceerde op het
gebied van textielgeschiedenis, industriële archeologie, mondelinge geschiedenis
en museum. Van 1983 tot en met 1986 was hij bestuurslid van de Stichting tot
Behoud van Tilburgs Cultuurgoed en redacteur van Tilburg (waarin hij elf
bijdragen schreef). Hij is thans verbonden aan het Nederlands
Openluchtmuseum.